Jozef en Maria zochten,
onderkomen voor de nacht,
in de herberg was geen plaats meer,
niemand had hen nog verwacht.
Voor het Kind van Bethlehem,
Zoon van God, ja Zíjn beminde,
werd een kribbe toebereid,
dáár zou Hij Zijn plekje vinden.

Als het Kind is groot geworden,
in het stadje Nazareth,
sprak Hij woorden van Zijn Vader,
scherp werd er op Hem gelet.
Niemand had Hem nodig daar,
door bekenden afgeschreven,
liever zagen zij Hem gaan,
door eigen volk zelfs afgewezen.

Zó werd 't Kind de Man van smarten,
dragend onze zondeschuld,
mensen riepen onbezonnen:
'Weg met Hem', met haat vervuld.
Hier geen plaats voor deze Mens,
Hij, die zegt van God te komen,
hoort niet onder ons te zijn,
was de mening, óók van vromen.

Nu is 't Kind weer bij Zijn Vader,
overwonnen, opgestaan.
Door Zijn Geest klopt Hij aan deuren,
laat Hem toch niet buiten staan.
Heden kerstnacht in ons dorp,
samen luisteren en zingen,
laat het Kerstkind in uw hart.
Ja, Heer Jezus! Kom maar binnen!

Openbaring 3:20
Kerstnachtdienst 2019