Nu de lichtjes weer gaan branden,
is jouw levenslicht gedoofd.
Vind jij rust aan eeuw'ge stranden
en ik buig bedroefd mijn hoofd.

Nu de lichtjes weer gaan branden,
is het donker in mijn hart.
Want ik sta met lege handen,
ondanks lichtjes blijft het zwart.

Nu de lichtjes weer gaan branden,
zie ik door mijn tranen heen.
Lichtjesfeest in alle landen,
maar ik voel me heel alleen.

Nu de lichtjes weer gaan branden,
komen tranen van verdriet,
waar ik in dreig te verzanden.
Maar ik weet: "Dat wil jij niet"

Nu de lichtjes weer gaan branden,
zoek ik in de duisternis
naar een licht dat breekt de banden
van wat leed en droefheid is.

Nu de lichtjes weer gaan branden,
vind ik in een stal een Kind
die aan alle rangen, standen
zegt dat licht van duister wint.

Nu de lichtjes weer gaan branden,
hoor ik naar dat troostend woord.
Ik krijg 't licht uit kinderhanden,
en dat leeft in mensen voort.

Nu de lichtjes weer gaan branden,
is de duisternis gezwicht
't Licht straalt door de dikste wanden
ook 't gedoofde levenslicht.

Nu de lichtjes weer gaan branden,
is de nacht voorgoed voorbij
't Kind dat jou leidt aan de stranden,
schijnt jouw levenslicht in mij.

Hans Cieremans