Oh, Heer, kon ik toch ooit evenaren
het geloof van de moedermaagd,
de vrouwe die U baarde.

Ik kan noch wil zoals zij horen:
als U mij zo had gevraagd,
dan was U nooit geboren.

Met dorre schoot, rotsig hart,
verzegelde oren en ogen
zoek ik naar U ontvangen
in mijn hart, mijn wezen,
overgave, geloof,
verwelkoming,
mededogen.

Mijn taai verzet,
mijn weerstand
hebt U gebroken,
ergens diep in mij
is nieuw leven ontloken.

U groeit in mij, tere vrucht
al ben ik nog zo hard gevlucht
en met de vrouwe zing ik stil
datzelfde Magnificat.

(2002) Luc.1:46-55 (1 Sam. 2:1-10)