Waar is die ene ster gebleven,
die als een bovenaards kompas
de koers hergaf aan het menselijk streven
opdat zij wist waar Jezus was.
Wat heb ik nu aan al die and’re sterren
Die toezien dat ik mijn richting mis.
Overdaad.

Het is alsof je tussen miljarden mensen
zoekt, je hele leven lang, naar die Ene die
eeuwen geleden bij ons op de aarde kwam.
Zovelen lopen in de weg, een korte blik,
een ogenblik, een glimp gevangen.
Een krib, een kruis, een open graf, moment
van verheffing, en de geest die Hij ons gaf.

Verwachten, wachten op die Koning
De Allerhoogste, Allermooiste, Allergrootste die er is.

Nog veertig dagen, feest in eenvoud, teruggeworpen
op onszelf. Van boven opgelegd of door mensen?
Heeft de geest van God ons dat gezegd.

Pracht en praal is wat wij wilden, maar het Kind kwam in een stal.
Geen versierde kathedralen, een krib, wat stro, een warme doek,
zijn moeder gaf dat al.

Genoeg om voor te leven, genoeg om thuis te zijn,
genoeg je hele leven een kind van God te zijn.