Mij dorst.

Hij wilde mens met mensen wezen.
Hij droeg hun honger en hun pijn.
Hij zorgde voor de weduwen en wezen,
De Heiland die de naaste wilde zijn.

Hij ging te voet door veld en akker,
en had, net als zijn vrienden dorst.
Hij was door het gebed vaak wakker.
Hij was een mens én levensvorst.

Hij werd veracht en vol met wonden.
Hij wenste deze zware beker niet.
Hij kende heel 't gewicht van zonden,
en weende om een vriend die hem verliet.

Nu, in de hitte van de warme zon
was Hij als water voor hen uitgestort.
Verdroogd en zonder kracht, een lege bron.
Zijn tong die aan 't verhemelte verdort.

'Mij dorst', riep Hij die mens wou zijn,
en zelf de bron is van het leven.
Hier aan het kruis dronk Hij de zure wijn.
Symbool van bloed en breken en van geven.