Hij had gemoord, geplunderd, in zijn leven
om God noch Zijn gebod gegeven;
zelfs aan het kruis Hem uitgejouwd, gesmaad,
maar nu brandt ’t in zijn ziel: te laat!
’t Gezicht op al zijn zonden doet hem beven.

Hij weet eensklaps - twijfelt niet meer -
‘De Gekruiste naast mij is de Heer’.
Hij smeekt Hem nu zijn leven bloedend wijkt:
“Gedenk mij in Uw Koninkrijk.”
Iets in zijn ziel doet plots zo zeer …

Maar ach wat kan hij nog verwachten,
hij kan zichzelf alleen verachten.
Dan klinkt een stem van ’t middelste kruis:
“Jij mag met Mij naar het Vaderhuis,
ja, heden nog, je hoeft niet te wachten.”

Even voelt hij geen spijkers meer
of felle zon. Vrede daalt neer.
Hij snakt een tel niet meer naar lucht
maar slaakt ontroerd een zachte zucht,
mag zelfs hij leven bij de Heer’?

Hoewel zijn lichaam nog aan ’t kruishout lijdt
is ’t vrede in zijn ziel met God, hij is bevrijd.
En als soldatenknuppels wreed zijn beenderen breken
schreeuwt hij het uit, maar nauwelijks bezweken
en Jezus wacht hem op, met zóveel heerlijkheid



Lukas 23:40-43 | Johannes 19:32 | Johannes 17:24