Maar waarom kunnen mijn goede werken,
niet tot mijn gerechtigheid dienen?
Of misschien een gedeelte ervan verdienen!
Wil of kan God de Vader dit dan niet aanmerken?

Nee, dat kan niet, want ik kan niet voor Hem bestaan!
God eist een volkomen gerechtigheid.
Dat eist Zijn Goddelijke liefde en heiligheid!
En heb ik met goede werken, daaraan voldaan?

Nee, al mijn werken zijn met zonden bevlekt,
want mijn leven moet getoetst zijn aan Gods wet.
En als ik mij dan toets, is dan niet alles debet!
Ik kan alleen maar met bloed worden bedekt!

Bedekt moeten worden al mijn zonden,
waarin ik van mijn ontvang'nis af ben gebonden.
Ik heb in mijzelf echt geen gronden,
alleen maar vele en diepe wonden.

Maar gelukkig, ik behoef niet te wanhopen,
want God de Vader heeft er Zelf in voorzien!
Nu mag ik ondanks het mijne, op mijn Zaligmaker hopen.
Dat is: Ja en Amen; in Hem niet misschien!

                            (n.a.v. vr. en antw. 62)