Niet begeren staat er in het tiende gebod.
Hier ligt de diepste oorzaak van mijn val!
want wat is er gebeurd, tussen mij en God?
Zóveel, dat ik terecht kwam in een diep dal!

De satan spiegelde het mij zo mooi voor.
Wezen als God, kennende het goed en kwaad.
Wat lijkt en klinkt het mooi in mijn oor,
maar wat heeft die daad mij nu gebaat?

'k Heb zelf een kuil voor mij gegraven!
'k Heb geluisterd naar de vader van de leugen!
Dat staat gegrift in mijn geheugen.
Wil ik nu nog langer achter de leugen aandraven?

Dit begeren in Gods wet is: Najagen van mijn lusten.
Daar zal ik God mee onteren en ook mijn naaste.
Laat mij dit toch zo verontrusten,
dat ik ermee tot God vlucht! Ja mij haastte!

Gena o God, gena hoor mijn gebed.
Och dat ik Uw geboôn volbracht!
Laat mij in al mijn wegen zijn bedacht:
Op Uw eer; naar Uw wet, die U hebt ingezet!

                       (n.a.v. vr. en antw. 113 H.C.)