De Heere zegt in het zesde gebod:
Gij zult niet doden; wat houdt dat in?
Dat ik geen moord zal begaan,
of heeft dit gebod nog meer in de zin?

Laat ik eerst eens in de spiegel kijken;
Als ik daarin dan mijn ogen zie!
Als die blikken eens konden doden? Ja zie,
dan doet mij dat op een moordenaar gelijken!

En als ik mijn lippen zie, wat daaruit al viel!
Die woorden van mij kunnen steken,
als een zwaard in andermans ziel.
Wat is dat dan? Toch geen goed teken?

Als ik aan mijn 's naasten nood voorbij zal gaan
en hem/haar helpen kan en niet doe.
Mijn naaste in de kou laat staan;
Hoe wil ik God dan onder ogen komen? Ja hoe?

Ja, zelfs als ik mijn naaste kwets
en hem/haar pijn doe met mijn "geklets",
waar ben ik dan mee bezig?
Ja, dan ben ik ook aan dit gebod schuldig!

                         (vr. en antw. 105 H.C.)