De wet is in twee tafelen verdeeld.
De eerste, hoe ik naar Gods wil zal leven.
Dat is het belangrijkste; dat moet ik inleven.
Ik kan denken van niet, maar dat is dan ingebeeld!

De tweede is: Hoe ik mijn naaste kan dienen
en hem/haar mijn liefde kan schenken.
Niet alleen "gewone" liefde, maar meedenken.
Wie het ook is; anders kan ik ze zelf nog uitkienen!

Of is de wet voor mij: Een sta in de weg?
Gelukkig, als het mijn geweten nog aanraakt.
En niet ga; eigen gekozen wegen, zelf gemaakt
en ga verdwalen in 's werelds heg en steg.

Het moet zijn of worden: Hoe lief heb ik Uw wet.
Die is het die mijn hart vermaakt.
Die wet, waarin U over mij waakt,
opdat de satan niet komt aan zet.

Heilig is Uw wet en goed.
Ze lag in de verbondsark, in het beloofde land;
onder het verzoendeksel, besprenkeld met bloed.
Nu draagt Christus die wet in Zijn binnenst ingewand!

                                        (n.a.v. vr. en antw. 93 H.C.)