Doet God mij dan geen onrecht,
door te eisen wat ik niet meer kan?
Maar wat eist God dan,
van mij; Ben ik dan echt niet oprecht?

Het onrecht is in God nooit gevonden,
maar ik heb Zijn eer geschonden!
Toen al, in het Paradijs,
brengt mij dat van de wijs?

Toen was ik nog niet eens geboren
en was ik toch al ongehoorzaam?
Ja, in mijn voorouders treft mij die blaam
en dat heeft getrokken: Diepe sporen.

Sporen, die niet zijn uit te wissen!
Of toch wel? Laat mij eens zien op Gods beloften.
Daarin zal God zich nooit vergissen,
want bij Hem zijn beloften, ook geloften!

Ik heb mij beroofd van al Gods gaven
en al waren mijn voorouders daarin de eersten;
Ik weet mij schuldig, want ook ik wil mij van nature laven,
aan de zonden, totdat ze door genade, niet meer in mij heersten.

                         (n.a.v. vr. en antw 9 H.C.)