Maar wat gebiedt God in gebod acht?
Dat ik het goede voor mijn naaste zoek,
dat ik mij voor alle schijn des kwaads wacht.
Mijn naaste niet druk in een hoek.

Niet helpen om er zelf beter van te worden,
maar te helpen, door de Geest van mijn Heiland.
Zo de ander te mogen reiken: mijn hand.
Te helpen, zo ik zelf graag geholpen wil worden!

Dat ik ook mijn werk mag doen met ijver,
als ik kan/mag werken en mag hebben een baan.
Niet vanzelfsprekend, je zult maar zonder werk staan.
Werk hebben en geen ijver, dan ben ik geen blijver.

Heere mijn God, wat schiet ik ook hierin tekort
Ja, verzoen ook hiervan de schuld,
die mij met schrik vervult.
Dat ook hierin, Uw genade mijn deel wordt.

Uw wet die heilig is en goed.
Die niet mijn ondergang zoekt, maar mijn heil.
Uw eer op het oog heeft! Doe mij dan achter het bloed,
van Christus schuilen; Zijn goedheid kent geen peil!

                                  (n.a.v. vr. en antw. 111 H.C.)