Maakt deze leer van: Door genade alleen;
mij niet, als ik het toch niet kan: Zorgeloos?
En mij daardoor niet juist goddeloos?
O, hoe durf ik die vraag te stellen; krimp ik niet inéén?

Als ik zo redeneer, wordt dat door God niet geduld!
Ja dan, dan geef ik God nog eens de schuld!
Ben ik met deze dingen vervuld?
O, dan is het satan, die in zijn vuistje brult!

Het ware geloof brengt vruchten voort
en al zijn die van allerlei soort,
als ze uit het geloof zijn; zijn ze door God bekoord.
Ze zullen door mijn leven lopen, als een rood koord.

Als ik in Christus ben ingeplant
en geheel en al aan Hem ben verwant,
dan zal ik vruchten voortbrengen van dankbaarheid
en najagen Zijn heiligheid.

Dan is het ook: Wat vreê heeft elk,
die Uwe wet bemint.
Ja, die mag zijn als een bloemkelk,
die naar de hemel opziet en Gods wet op zijn hart bindt!

                                              (n.a.v. vr. en antw. 64)