De lente lacht, luidt als een klok,
een helder carillon,
en aan de hemel klimt ten top
haar toren op: de zon.


Die klokken zingen, hoog en laag,
door laatste nevels heen:
't Is Pasen! Aarde, vier vandaag
dat volop licht verscheen!


De zon, die zingt met klokkenspel,
vertaalt in licht hun lied,
in kleuren, tinten wit en geel
van narcis en margriet.


Hoe wordt,o God, die zon vermoord,
het lieve licht verkracht –
toch krijgt de dood geen laatste woord,
nooit zegeviert de nacht!


Hoor, klokken klinken! Overal
zingt blij dit carillon:
't Is lente, Pasen – Christus zal
ons licht zijn, aller Zon!


(Melodie: gezang 461)