Mijn trouwe God, hoe ver is het gekomen,
de vijand heeft de Godsstad ingenomen.
De tempel is ontheiligd en geschonden,
Jeruzalem bloedt zwaar uit vele wonden.
Uw knechten; door één woord,
worden zij bruut vermoord.
Een prooi voor wilde dieren.
Zij liggen op de straat,
waar men hen liggen laat,
als lokaas vor de gieren.

Hun bloed stroomde als water door de straten,
tot groot vermaak van allen die hen haatten.
De vijand door barbaarsheid voortgedreven,
heeft zelfs geen laatste rustplaats hen gegeven.
Hoe worden wij, o God,
door iedereen bespot
en in het nauw gedreven.
Als blikken vol venijn,
dodelijk zouden zijn,
dan lieten wij het leven.

Hoe lang, Heer, blijft U kwaad om onze zonden,
al wat niet deugt en in ons wordt gevonden?
Maar straf ook hen die tegen U zich keren,
die met hun grote mond uw naam onteren.
Het volk dat U niet kent,
niet weet wie of U bent,
verwoest al Jakobs steden.
Meedogenloos, o Heer,
hebben zij keer op keer,
tegen uw volk gestreden.

Heer, denk niet aan het kwaad uit vroeger tijden,
de zonden die wij U moeten belijden.
Vergeef ons Heer en trek voor ons ten strijde
en wil uit de ellende ons bevrijden.
Uw naam staat op het spel,
Heer, laat op uw bevel,
de bozen voor U bukken.
Red ons, ondanks ons kwaad,
dat U voor ogen staat,
breek hun verzet aan stukken.

Zullen de volken die op aarde wonen,
het zelfs bestaan uw grote naam te honen?
Waar is die God, waar is Hij toch gebleven?
Heer, wreek het bloed van hen die niet meer leven.
Verlos uw volk dat zucht,
in doodsnood tot U vlucht,
toon het uw mededogen.
O God, wacht niet te lang,
de mensen zijn zo bang.
Heer, wil hun tranen drogen.

Wreek, Heer, de smaad die U heeft ondervonden,
de goddeloze grootspraak uit hun monden.
Want wie zich arrogant tegen U stellen,
zal merken dat uw oordeel hem zal vellen.
U maakt het voor ons goed,
als kudde die U hoedt.
Uw naam zullen wij prijzen.
Uw majesteit, uw macht,
roemt voortaan elk geslacht,
elk op zijn eigen wijze.

Melodie  Ps  79