Geen schilder heeft ooit op zijn palet
zoveel kleuren opgezet
dat een portret van de natuur
feilloos lijkt
op wat je ziet als je goed kijkt.

Want bij nadere beschouwing
laat iedere struik, boom, zelfs blad
zich waarnemen in onderscheid,
zoals elk mens, elk schepsel,
is toegerust met eigen identiteit.

In voortschrijdende herfst,
als loofbomen en de meeste struiken
hun herfstjas aandoen,
zien we nog groter wonder
dan in lente- en zomergroen.

Allerlei schakeringen groen, geel,
bruin en purper, vlammend rood,
haast zwarte afbrekende takken
en vallend blad, tonen het herfstgetij
juist in die schijnbare afbraak groot.

Zo mogen ook in mensenlevens
voortschrijdende jaren tot sieraad zijn,
wat grijzer en wat wijzer beseffend:
ik ben als een blad, zo klein, zo klein.

Als de wind me van een tak blaast,
hetgeen met bladeren gebeurt,
zoals op enig moment wel met alle,
dan weet ik dat ik, tezamen met ander blad, 
zacht in de Handen van De Schilder
mag en zal vallen.

2012 {jcomments on}