Nooit dichter tot bij U
dan toen de toppen van mijn vingers
tastend raakten aan de rand
waar vers de wond
nog zichtbaar was; mijn hand
verlangend toegericht
naar U, mijn mond
verstomd en zwijgend
als het graf
wijl Gij mij aankeek, en het was
of iemand ondanks het gebeurde
om mij gaf, mijn ogen
die nog treuren
zacht deed opengaan.
En stilaan week de nacht
en werd het licht. ik wacht
de naam die Gij mij dicht.