Hij droeg het lijden in Zijn ogen,
de rug gekromd in diepe pijn.
En in Zijn hart het mededogen
om mensen die geen vrienden zijn.

De dagen waren bijna niet te dragen,
de nacht had enkel nog een stem.
En met de vele levensvragen
werd Hij getrokken naar Jeruzalem.

Daar droeg de tuin zijn klagen,
verhulde duister 't vragende gezicht.
'O Vader ' bad Hij, 'werden deze dagen
als het Uw wil is, toch verlicht.'

De dag gaf geen bevrijdend leven,
gevangen werd zijn moegestreden hart.
En al wat hem nog was gebleven
viel weg, werd eenzaamheid en smart.

'Uw wil geschiede', de dag brak aan,
'Kus nu de zoon die gij verwacht.'
Daar kwamen de soldaten aan
en vulden deze nacht met macht.

Hij ging, de ure was gekomen,
't gezicht verstild in eenzaamheid.
Het morgenlicht scheen door de bomen,
zie toch het lam als offerdier gewijd.