Een pelgrim wandelde op `s Heren wegen,
en kwam alras een andere pelgrim tegen.
Beiden waren al zolang van huis,
beiden verlangden naar hun thuis.
Beiden, was het werkelijk of schijn,
klaagden over het eenzaam zijn.
Terwijl zij zo samen verder liepen,
te kreunen, klagen en te piepen;
Zei een derde: ik ervaar en dat is fijn
dat ik nooit echt alleen behoef te zijn.
Juist in de grootste eenzaamheid,
ervaar ik Gods barnhartigheid.
Juist als ik de eenzaamheid nader;
zegt Hij, ik ben en blijf toch je vader.
Al vliegt de dag voorbij, vergaat een week,
waar liet ik je ooit genadeloos in de steek?
Niemand sluit Mij binnen, ook niet buiten,
waar Ik wezen wil kom Ik, niet te stuiten.
Altijd troost Ik je en word je heel tevree.
Waar Ik er bij kom, breng Ik alles mee.
En wat je onderweg ook hebt geleden,
Op de pelgrimstocht, tot nu in dit heden,
Ik was en ben en blijf met jou begaan,
Ik zorg er voor, je komt behouden aan!