Sinds we je ter aard bestelden,
Je aan de hemelpoort aanbelde,
Hebben we elkaar niet meer gesproken.
Je gemist, onafgebroken.
 
Wat zou ik jullie graag ontmoeten,
In ons gezin willen begroeten.
Laten zien hoe 't ons vergaat,
In ons huis in onze straat.
 
Hoewel ik heel niet heb te klagen,
Zou ik je zoveel willen vragen.
Zou ik je willen omarmen,
Me vertrouwd weer, aan je warmen.
 
Veel herinnering ophalen.
Over 't zeestrand willen dwalen.
Horen hoe 't daarboven is,
Ver van 's werelds droefenis.
 
Heb je bekenden al ontmoet?
Opa's, oma's al begroet?
Hoelang was toen je laatste reis,
Naar dat hemels paradijs?
 
Hoe is het, leven zonder pijn
En van zorg bevrijd te zijn?
Zing je in zo'n eng' lenkoor,
In zo'n blinkend lichtdecor?
 
Denk je wel eens terug aan 't aardse leven
Waarin je zoveel hebt gegeven?
Zou je ons niet willen zien,
Of doe je dat al lang misschien?
 
't Is maar goed dat 't al niet kan.
Je wordt er maar verdrietig van.
Dat is nou net wat God niet wil.
Daarom wachten we maar rustig, stil
 
Op de dingen die nog komen,
Waarvan we nu nog mogen dromen.
Hopen wel dat jullie klaarstaan
Als wij je eenmaal tegemoet gaan.
 
Groetjes van je zoon.