Zo eenzaam voel ik mij
nochtans tussen zovelen
niet echt gekend, niet vrij,
die wond lijkt niet te helen.

Mijn dagen slijten voort,
mijn wegen schijnen duister.
En geen bevrijdend woord,
of liefdevol gefluister.

Wie wil er met mij gaan
voorbij de verste wegen,
wie kan mijn nood verstaan,
van wie gewordt mij zegen?

Dit is mijn diepste pijn:
niemand kan met mij delen
dit barre eenzaam zijn,
geen hand die mij wil strelen.

Maar soms is er een stem
een blik van mededogen,
een lichtschaduw van Hem
zijn liefdevolle ogen.

Hij noemt me bij mijn naam
als geen omhelst Hij teder
mijn eenzaam onbestaan,
geeft mij mijzelve weder.

Vol vreugde voel ik mij
daar Eén mij wil omgeven 
die mij echt kent, een 'Gij',
en die mij leidt ten leven.
Adri Kortekaas