Waar het donker van de nacht mij wacht
de eenzaamheid verschijnt in al zijn kracht
waar angst en schuld mijn ziel omringt
het gebed zijn woorden niet meer vindt
vecht ik met ongekende kracht
tot aan het einde van de nacht
met iemand die Zijn naam niet zegt
wel Zijn handen op mij legt
ik voel de hemel heel dichtbij
klem mij vast, laat Hem niet vrij
worstelend smekend om Zijn zegen
genade om te mogen leven.

In het vroege morgenlicht
zie ik Gods aangezicht
ruilt Hij mijn oude naam
als Israël mag ik verdergaan
ik heb met God gestreden
verlost van mijn verleden
de zon geeft nieuwe kracht
voor het leven wat nog wacht.

En de zon ging over hem op,
toen hij door Pniël was gegaan.