zeewier draait zich om en in mijn hoofd
door vissenlijven rakelings voorbijgeschoten
glibbert woord voor woord gekloofd
tot onwetendheid in rijke koopmanszonen

daar zeul ik door het mulle zand van duizend
glinsterende tekens en mijn taak van vuur
en sulfer uit de zeewalm van verlangen
blust de ijver van het vluchtig visioen

de koning is ontdaan en zelfs het lome vee
moet dorsten om de geur van woedende
rabbijnen die nooit door bloed gereinigd zijn

het schip deint rustig verder met in het
kielzog de falende stomme goden
van vislatijn ontbloot