De ene boom mag geheel volgroeien
en de ander mag maar even bloeien


Turend kijk ik over het water
ziend’ hoe een ieder zich vermaakt.
Dan zo een klein poosje later
is ineens al het vermaak gestaakt.
Het leven van een jongeling
wordt uit het water gehaald.
Alles stil, ‘t water zonder stroming
niemand die nog ergens naar taalt.

Volhoudend, vechtend reanimeren
omdat het lichaam niet meer wil.
Velen komen kijken en keren
iedereen denkt en ’t wordt er stil.
Zou hij het nog halen mogen?
Wat ligt er voor hem in ’t verschiet?
‘k Zie de onmacht in die ouders’ ogen
maar helpen kan ook ik hen niet.

Ziend hoe men om dat leven strijdt
bid ik: “laat het niet waar zijn, Heere”
dat in zo’n vreselijk korte tijd
ik hier oogschouwend moet leere
dat hij zo snel het leven laat,
dat dit leven zo vergankelijk is,
dat niets meer heeft gebaat,
en zijn lot nu voor eeuwig is.

Geen pen beschrijft deze droefheid
en wie spreekt de taal van deze pijn?
Eens komt ook voor mij die tijd
en waar zal ik dan voor eeuwig zijn?
Als mij dit morgen overkomen zou
ben ik dan bereid voor die dag?
Als mij dit morgen overkomen zou
dan heb ik… nog maar 1 dag!

Lisa