Ze is in het nu, maar ze leeft in ’t verleden,
van toekomst heeft zij geen besef
Ze staart in het niets en haar toekomst betreden
is leegte en zonder reliëf.
Haar geest is verdwaald in ’t vergankelijk leven
kwetsbaar, ontredderd en bang.
Mistige spinsels, die in haar brein zweven
maakt tijdloze tijd toch nog lang.

Ze lonkt naar de hemel, ze staat op de drempel.
ze wacht in haar tijd, die niet is.
En plots in het nu, een glimlach warempel
of heb ik het helemaal mis?
Haar hart tikt maar door, terwijl haar tijd stil staat.
Ze leeft nog, maar is er niet meer.
Voelt zij nog de liefde, die eindeloos door gaat
en die haar nooit scheidt van haar Heer?

Alleen maar het nu, wat kan ze geloven
God is er, maar weet ze ook waar?
Is het Gods geest die ergens hier boven
bekommerd nu omziet naar haar?
Wanneer haar hart stopt, het nu zal verdwijnen
wordt zij weer gelukkig misschien
Waar tijd niet bestaat, het Licht zal gaan schijnen.
Daar zal zij de eeuwigheid zien.