“Waarom” is wat we nu vaak horen
Een onophoudelijk geklaag.
We weten nooit iets van te voren
Het is een veel gevraagde vraag.


Waarom lawaaierige buren
Niet willen horen naar mijn klacht?
Waarom toch zulke dunne muren
Met doffe dreunen in de nacht?


Waarom kan ik maar niet besluiten
In welke rij ik moet gaan staan?
Die and’re mensen zijn al buiten
En mijn rij doet weer langzaam aan.


Soms zou ik wel eens willen wensen
Dat men niet achter mij gaat staan
Dan zouden al die goede mensen
Veel vlugger langs de kassa gaan.


Waarom moest ’t mij nu overkomen
Toen ik weer eens gewinkeld had
En bij de kassa stond te dromen
Mijn geld en pas in d’auto zat?


Waarom was ’t eerst zo’n leuke jongen?
Waarom liep hij bij mij vandaan?
Geen liefdes liedjes meer gezongen
Vervolgens ook nog vreemd gegaan.


Waarom mijn partner nu vervelend
Terwijl hij / zij zo aardig leek?
Gevoel en liefde zachtjes strelend
Is nu een onderwater steek.


Waarom is hij toen weggebleven
Die jongen die mijn hart in nam?
Nog veel meer had ik willen geven
Maar goed dat hij niet weder kwam.


Waarom is ’t meisje van mijn dromen
Die vrolijk was en die zo fraai
In leuke jurkjes aan kon komen
Nu stilletjes en vrees’lijk saai?


Waarom zo is er steeds te horen?
Waarom vernietigend geweld?
Waarom altijd mijn rust verstoren?
Verbolgen wordt die vraag gesteld.


Ze gaan gewoon om uitleg eisen
Met vuisten naar de hemel toe
En overslaande stem te krijsen:
’t Moet uit zijn met dit kwaad gedoe.


Waarom gaan zee en aarde beven?
Waarom orkanen en vulkaan?
Er is niets meer om van te leven
Nog even en we zijn vergaan.


Ook zijn er die niet meer geloven
En praten niet meer over God.
Er is toch immers niets daar boven
Niets meer dan willekeurig lot.


De Heer die gaf en heeft genomen
Zei iemand die niets meer bezat.
Als hun zoiets zou overkomen
Zij zouden zeggen: “Pech gehad”.


Maar wij, wat moeten wij dan zeggen
Als wij van huis en haard beroofd?
Geen plaats om ’t  moede hoofd te leggen
De naam des Heren zij geloofd?


De Heer zal U altijd behoeden
Is wat we zingen in de kerk.
De zon voor bozen en voor goeden?
Hoe gaat dat eig’lijk in z’n werk?


Hetzelfde geldt voor ’s Heren zegen
Want iedereen heeft  tegenspoed
En toch krijgt iedereen de regen
Het geeft geen zier met wat je doet.


Misschien moet ik het overgeven
En denken: wat Hij doet is goed.
Tot nu toe mocht ik blijven leven
‘k Weet ook niet hoe het verder moet.


Misschien moet ik de bijbel lezen
Opmerken wat Hij daarin zegt
Ik zou dan weer ootmoedig wezen
Moe van het waarom gevecht.


Misschien heeft Hij dan weer erbarmen
Laat zien dat Hij aanwezig is
Dat ik mag zijn Zijn hand en armen
Een lichtje in de duisternis
Hans de Jong