Tijd gaat te snel,
tijd kan ontbreken.
Is de tijd op,
dan is tijd verstreken
Tijd kan voorbij gaan,
tijd kan niet stil staan.
Tijd is te lang
of tijd is tekort
Geef iets de tijd
en zie wat het wordt.
Tijd zit soms mee,
tijd zit soms tegen.
De tijd die we hebben,
die tijd is gekregen.


Tijd komt er aan,
tijd is verleden.
Tijd kun je gunnen,
tijd kun je besteden.
Tijd kan niet keren,
tijd zal het leren.
Tijd heelt de wonden,
tijd die soms dringt
Je kunt tijd verspillen,
tijd die je dwingt.
Tijd zal nooit stoppen
tijd wordt gegeven
tijd stopt niet, maar wij
aan ‘t eind van het leven.

Tijd is beperkt,
tijd kun je nemen
Tijd deel je in,
tijd kun je claimen,
Tijd kun je kiezen,
geen tijd verliezen.
Wat is, wat was,
de tijd is het ‘nu’
Tijd gaat maar door,
tijd is continu.
Kort is de tijd
om zelf te bepalen.
Tot God ons Zijn tijd,
voor eeuwig komt halen.