De tijd verkregen sinds het paradijs
waar mensen op God wilden lijken.
De schaamte, hun naaktheid, het bewijs
van de zondeval. Weggelopen, God ontwijken.

Maar God zag de mens, Hij werd bedroefd.
Zij, hopeloos in zonde gedoemd.
listig door de duivel beproefd, om te zien
als God, maar de ellende verbloemd.

Vanaf daar, in het paradijs is de tijd ontstaan.
Aan alles komt een einde, voortaan
de tijd, verwoestend, niet meer stilgestaan.
Sterfelijkheid op dat moment ingegaan.

God was doch met ontferming bewogen.
Ondanks de misstap van de mens, die zonder mededogen
de hemelse Vader had verraden, bedrogen.
Alleen het belang van macht voor ogen.

Toch de misstappen ons vergeven.
Het is genade tijd, waarin we nu mogen leven.
Om onze ziel in het laatst uur van de tijd te geven.
Want God geeft om elk mensenleven.