Wat baat mij huis en goed
nu ziekte mij de das om doet?
Wat zegt mij aards gewin,
'k hoop in de hemel op een nieuw begin!
Wat koop ik voor m'n geld
als geen engel dat straks telt?
Niets zegt mij roem en eer,
men begeert toch steeds maar meer!
Welke waarde had genot
in de plaats van God?
Tevergeefs het zoeken naar geluk
als een levenslang vermoeiend juk;
't ligt nu thuis te sterven in een hoek
't was jarenlang naar míj op zoek!
Vóór mijn ziekte leken er geen grenzen;
had ik echt wel honderd wensen!
Er rest mij nu nog één;
negen-en-negentig andere vlogen heen!
O, God, ik vraag U:
al die plannen en dat streven,
dat betrekkelijke van het leven,
wilt U 't mij vergeven?

Meint van Dijk,

jan. '95