O, wat een feest,
de lente is gekomen,
heerlijk naar buiten, zorgeloos en blij,
langs polderpaden dromen,
o, wat een feest, dáár ben ik werk’lijk vrij.

O, wat een feest,
waar bloesembomen geuren
en pronken alsof het een wedstrijd is,
rijk geschakeerd in kleuren,
o, wat een feest, zo heerlijk geurig fris.

O, wat een feest,
van vlinders op de bloemen,
dartelend over veld en struikgewas,
waar ook de bijtjes zoemen,
o, wat een feest, daar op het jonge gras.

O, wat een feest,
als vogels kwinkeleren,
zeer enthousiast, in allerbest humeur,
al poetsende hun veren,
o, wat een feest van leven om de deur.

O, wat een feest,
kon het maar lente blijven,
geen uitgebloeide bloemen en dor blad,
waar witte wolken drijven,
o, wat een feest, daar langs het polderpad.

O, wat een feest,
als ik eens kom daarboven,
daar zal God zijn als stralend zonnelicht,
daar mag ‘k mijn Heiland loven,
o, wat een feest en hemels vergezicht!

Hooglied 2:12,13 – Openbaring 22:5