Krakend voert het oude schelpenpad
mijmerend de voetstap voort.
Slingerend langs donkergroene hagen,
bestrooid met tressen van koralen.
Bessen rood als bloed dat spat,
drop'len in een beek van goudgeel blad,
glanzend van de regen.

Het woud in schaarse herfsttinten,
verliest haar laatste kleed,
ontbloot de naakte armen
die donker vochtig geurend,
reiken naar de hemelboog.
De dans der zeven sluiers,
waarin de ziel haar schatten toont,
wordt door een diadeem bekroond.
Bernardus