Regen striemde op de ruiten
buiten woei de harde storm.
Ik zat bij mijn bord met spruiten
en ik gruwelde enorm.
'k At ze op met lange tanden
met een dicht geknepen neus.
Moeder klapte in haar handen.
'Grote jongen ben jij, heus.'

Ik ging bij mijn vader zitten,
hij zat in zijn luie stoel
bij de kolenhaard te pitten.
Het gaf mij een blij gevoel.
Zeven uur, het was al duister
en de radio ging an.
Pa werd wakker en zei: 'Luister
koning Katskoetskieleman.'

En de regen bleef maar stromen
buiten was het nat en guur.
Ik zat lekker weg te dromen,
bij 'het klokje zeven uur'.
Daarna nog een liedje zingen:
'Ik ga slapen, ik ben moe',
Mooi zijn die herinneringen,
''k sluit mijn beide oogjes toe'.

Ik weet, tijd is onvervangbaar,
bij mijn vader op zijn schoot.
Eenenzestig, in dat najaar,
toen ging ook mijn vader dood.
'k Huilde bij mijn spruitenstamppot,
die ik niet naar binnen kreeg.
'Als U pappa nou geneest God,
dan eet ik mijn bordje leeg.'

En de dominee kwam praten
'Pappa is nu bij de Heer'.
't Lege bordje mocht niet baten
en ik dacht: 'Ik bid nooit meer'.
Maar dat is nu lang geleden
en besef wat ik ontving.
Daarvoor heb ik God gebeden
'Dank U voor herinnering'.

Regen stroomt weer op de ruiten
buiten waait de harde wind.
Voor me staat een bord met spruiten
en ik voel me als een kind.
'k Eet ze op met lange tanden
met een dichtgeknepen neus.
En mijn vrouw klapt in haar handen
'Grote jongen, maar niet heus'.