Ik heb de zwaluwen zien gaan:
gedragen op de vleugels van de wind
wiekten zij op naar horizonten, ginds,
trokken zij verder naar de zon hun lichte baan.

Zo ving het herfstgetijde aan.
Zij koersten richting delta van de Nijl:
vreemden gelijk, passanten die hun heil
trachtten te zoeken in een bijwonerbestaan.

Doch na de winter spreekt de bries
als met een zachte stem de stilte voort;
keren na uittocht uit hun ballingsoord
zwaluwen weder uit onvrijheid en verlies.

Zo toch is God een mens nabij
en draagt Hij ieder schepsel naar het licht,
kent en bemint Hij van elk het gezicht;
roept Hij hun namen, doet hen opstaan, maakt hen vrij.

Zo ook aan mij heeft Hij het thans verricht.