’k Beleefde laatst een aardigheid.
Daar ga ‘k u van vertellen:
Op een weitje stond een witte geit
de grassprieten te tellen.

Toen kwam het varken Knor er aan.
Die bleef  verbaasd bij ’t geitje staan
en zei: Zeg geit, wat voer je uit?
Steek al dat gras toch in je snuit!

De geit snoof zeer minachtend: Nee..
Ik  tel er nu al 202.
Het varken sprak: Ik vind dat gek.
Ik stop het liever in mijn bek.

Wat heb je nou aan dat getél.
Ga liever met mij spelen.
Het is niet goed voor je gestel
als je je gaat vervelen.

Daarom doe je natuurlijk raar.
Jij hebt geen kameraadje.
Zeg, schei nou uit met dat getel
en speel met mij op ’t paadje.

De geit sprak: Eigenwijs portret….
Ik zoek in ’t tellen geen verzet!
Bekijk mijn wei. Ze is haast kaal.
Ik tel die sprieten  voor mijn maal.

Bij iedere maaltijd – Jij mag ’t weten,
mag ik 400 sprieten eten.
Zo ga ik heel mijn weitje rond,
totdat ik heb een kale grond.

Maar och, die grond wordt vast niet kaal.
De sprieten groeien allemaal.
Dus kom ik weer aan het begin
dan vind ik daar weer voedsel in.

Nou ja, zei Knor, dat moet jij weten.
Zo kun je nooit voldoende eten.
Ik eet mijn buik vol elke keer;
en morgen zie ik dan wel weer.

Deze geit was dus zeer wijs.
Ze ging niet over één nacht ijs.
Wanneer de mensen ook zo doen,
komen zij uit met hun rantsoen.

Wie oplet ziet in dit verhaal
al gauw de volgende moraal:
Heb op een ander niet te snel kritiek.
Mogelijk beschaamt hij je met zijn repliek.

Spreuken 13:20 (HSV)
Wie met de wijzen omgaat, zal wijs worden;
maar wie omgaat met dwazen, zal het slecht vergaan.