Als op onze weg ten Leven door listen en lagen,
zoals angst, schuldgevoel, verdriet, pijn, ziekte,
moeilijkheden, haatdragende, duivelse plagen,
die noden tot vermijden, vluchten en verzet,

onze voet wordt dwars gezet,
wrijft Satan zich in zijn handen,
loerend waar we gaan belanden.

In vertwijfeling, wanhoop, verwijt?
In vrees, of in neerslachtigheid?
In rebellie, zelfs afvalligheid,
klagen, ontevredenheid?

Hij bespiedt alsmaar
of we onze zegeningen,
die ons overvloedig resten,
nog tellen, nog dankbaar zijn,
op God vertrouwend lof zingen.

Hij haat ons dan juist sterker vasthouden
aan Schriftwoord, zang, muziek, bede,
in Gods beschermende hand vallen,
in duistere dalen, zonder vreze,
in overgave gelovend hopen,
geduldig Godsvertrouwen, 
in veilige rust en vrede.

Hebben we het in de gaten
dat God ons niet heeft verlaten,
maar ons juist door stormen draagt,
waar alles in ons schreeuwt en vraagt?

Als we ons dát realiseren,
dan is de tijd van leed te overzien
tot Satan, met staart tussen benen,
wegvlucht voor hoop, geloof en liefde,
verslagen en overwonnen is verdwenen.

(Begin 2005) 1 Petrus 5:10, 11