Armen hoog geheven
vol verrassend bladergroen,
bruisend van het leven
en voor elke dag een zoen.

Af en toe een blaadje
stervend in de strijd.
Maar het blijft een plaatje
aan het leven toegewijd.

Ach, één blaadje zal niet schelen,
het geeft geen schade aan mijn kroon,
want er zijn er nog zo velen,
ach, één blad is toch gewoon?

Sluipend rukken winden
in een grenzeloos verval,
kan de boom nog krachten vinden
die de kaalslag stoppen zal?

Armen hoog geheven
kaal en uitgewoonde pracht.
Scherp getekend door het leven
aan een blauw dat hen verwacht,

maar in de kale takkenarmen 
wachten knoppen op het licht. 
Op Gods zon die zal verwarmen
in een hemels tegenlicht.

Niet de afval, maar in leven
wacht de knop in vol ontzag,
tot de dood ons zal omgeven
en overgaat in lentedag.