Ik kniel neer
in de voorhof van de tempel
en stort,
net als Hannah,
mijn hart uit
voor de Heer.

Mijn tranen vloeien,
samen met mijn woorden,
als een stroom
in een
uit wanhoop
gebeden gebed.

Mijn bede stijgt omhoog
tot de troon van genade
en daar
leg ik
al mijn noden
en zorgen neer.

Mijn ogen sla ik
naar Hem op;
smekend:
Gij zijt het toch
die mij
keer op keer redt.

Ik zoek mijn hulp
mijn toevlucht
bij mijn
Heer en God.
Op Hem is
mijn vertrouwen.

Mijn angst en vrees
leg ik
aan Zijn voeten
en ik wacht
op de aanraking
van Zijn Geest.

Mijn tranen
laten Hem niet
onberoerd,
noch al mijn noden
die mij zo
benauwen.

Zijn rust en vrede
dalen neer
in mijn hart.
Zijn woord weerklinkt:
“Mijn kind,
wees niet bevreesd.”