Ik vloog laatst door het wolkendek
er volgde plots een knal
voor ik het wist viel ik omlaag
als in een vrije val.
Ik sloeg heel snel mijn vleugels wijd
en wiekte op en neer
‘k zag sterretjes het was heel raar
het lukte haast niet meer.

Ik zag een groot gevaarte gaan
met vleugels en een staart
met mensen achter helder glas
ik was erg van de kaart.
Ze keken mij weemoedig aan
ze riepen: hé pas op
jij pechvogel, je kijkt niet uit
maar ik zag hemels sop.

Het water viel vanuit de lucht
met bakken tegelijk
ik douchte mij, wat was dat fris
wat voelde ik mij rijk.
Toen dook ik naar beneden toe
tot ik daar op de grond
daar bij de vijver, tussen ’t riet
wat zachte korstjes vond.

Ik smulde van het voorgerecht
en dacht eens heel diep na
zijn kikkertjes als hoofdgerecht
gezonder dan wat vla?
Nog voordat ik zo’n hoofdmaal zag
verscheen een boze zwaan
blazend kwam hij op mij af
begon mij hard te slaan.

Ik had weer pech dat had ik door
en keek eens naar de lucht
Och Vader is Uw dis al klaar
ik zei het met een zucht.
Misschien moet je tevreden zijn
met alles wat je krijgt
de woorden klinken diep in mij
ik neem ze aan en zwijg.

Het groene kroos drijft om mij heen
ik neem een beste hap
en heb nu toch wat onverwacht
mijn toetje nog gehad.
Terwijl ik in het modderbad
mijn pootjes nog eens strek
bedank ik God voor al het goeds
genietend van de drek.