Mijn Heer, ik ben geen eikenboom
Sterk staand’ in storm en wind.
Waarin zo menig vogelpaar
Een veilige nestplaats vind.

Ik ben geen wingerd, zwaar van vrucht,
Bestemd voor zoete wijn,
Die vreugde geeft en vrolijkheid.
'k Zou graag zo’n wijnstok zijn.

Ik ben geen roos, vol kleur en pracht,
Geschikt voor bruidsboeket,
Zo stralend in de ochtendzon
Met dauwdruppels bedekt.

Ik ben maar een viooltje, Heer,
Eenvoudig, nietig, klein,
'k Probeer te bloeien tot Uw eer
omdat ik toch hier mag zijn.

Want op mijn plekje, ’t is maar klein
Hebt U mij Zelf geplant.
En als ik mij zo kwetsbaar voel
Mag ik schuilen in Uw hand.

Vergeef mij als ik een eik wil zijn
Met schaduwrijke kruin.
Leer mij dat 'k als een viooltje klein
Van waarde ben in Uw tuin.