Haar man ligt in het verpleeghuis,
ze gaat daag’ lijks naar hem toe.
Maar voor haar, een vrouw op leeftijd
is dat steeds weer een gedoe.
Ze moet eerst een eindje lopen
en dan gaat ze met de tram.
’t Is een reis van haast een uurtje
en dan is ze pas bij hem.

Dan geeft zij hem maar een zoentje
en een aai over zijn kop.
Ach, wat zou ze hem graag knuff’len,
maar hier houdt het wel mee op.
Zo gaat dat dus elke middag,
er is geen gelegenheid,
voor wat privacy en warmte
en wat meer genegenheid.

Samen maken ze een praatje
en de zuster geeft hen thee.
Dan nog een klein stukje lopen,
hij gaat in de rolstoel mee.
Ach, wat valt er te vertellen
’t is hetzelfde elke dag.
Soms dan vraagt ze aan de zuster
of hij wel een pilsje mag.

Dan gaat zij maar weer op huis aan,
na bezoek van korte duur.
Want ze moet nog eten koken
voor je ’t weet is het zes uur.
En dan zit zij met haar prakje,
haar man aan een sneetje brood
Eens beloofden ze elkander
‘Wij zijn samen tot de dood’.

Maar nu leven ze gescheiden,
omdat het niet anders kan.
En dat maakt haar heel verdrietig,
want ze houdt zo van haar man.
Wat zou zij nog graag eens slapen,
lepel, lepel, zij aan zij.
Dat kan niet in het verpleeghuis
die tijd is voorgoed voorbij.

Nieuw ingezonden gedichten