Om al wat ik U deed
of blind heb nagelaten
om wat ik steeds vergeet
om wat mij niet mocht baten
waarin ik faalde, God,
geen mens wist te behagen,
kom ik, beschaamd, tot slot
U om vergeving vragen.

Om wie ik niet kon zijn
verdwaald met dichte ogen
in buien van chagrijn
om zelfbehoud gelogen
om anderen gekrenkt
met woorden murw geslagen
kom ik, door U gewenkt,
U om vergeving vragen.

Nog veel bleef onverzoend
nog veel wil ik U zeggen.
Met woordenkraam al doend
is het niet uit te leggen
dat mild U keer op keer
mijn feilen wilt verdragen.
Dus kom ik toch maar weer
U om vergeving vragen.