U, Heere Jezus, U bent eeuwig,
reeds voor de schepping was u er;
U bent onz’ Heere God Almachtig,
de Morgenster en Avondster

de wereld is door U geschapen
in al haar schoonheid en haar sier,
en engelen stonden te wapen
in het belang van mens en dier

zo was het in de Hof van Eden,
de schepping zingt U toe, o Heer,
en zon en maan en sterrenbeelden
die schitteren te Uwer eer

zo zal het, Heere, eeuwig wezen:
U komt, en U herstelt wat was;
de eeuwigheid, die komt na dezen,
en aan de zee, die is van glas

daar zullen wij U lof toe zingen
aan U Die is en eeuwig was;
niet langer zijn wij stervelingen,
waarvan de dagen zijn als gras

maar, Heer, daar zijn wij hemelingen
die eeuwig bij U mogen zijn,
bij U, de Heer van alle dingen
in Eden’s Hof, in Uw domein

U hebt ons in Uw boek geschreven,
omdat U ons hebt liefgehad;
U hebt Uw leven willen geven,
naar Golgotha, Heer, ging Uw pad

voor ons, die Uw vijanden waren,
hebt U, Heere, alles volbracht;
wij vragen U: wil ons bewaren,
en bidden U, Heer, geef ons kracht

U te aanbidden en te loven
hier, Heer, in onze aardse tijd,
en eens te meer hierna, hierboven
bij U, Heer, in de eeuwigheid

U, Heere Jezus, U bent eeuwig
reeds voor de schepping was U er;
U bent onz’ Heere God Almachtig,
de Morgenster en Avondster

bij Openbaring 1, vers 6; en 22, vers 16