Heere, de Schrift zegt: U bent eeuwig;
voor ons is dat ten dele waar;
wij weten, Heer, U bent almachtig,
wij komen, Heer er niet mee klaar

wij hebben een begin in ’t leven,
en ’t leven eindigt hier een keer;
zo hebt U ’t niet aan ons gegeven
we zouden eeuwig leven, Heer

in ’t paradijs, het Hof der Hoven,
bij U en met U, zonder meer;
de boze wilde dat ontroven,
en wij verloren onze eer

toen kwam de dood bij ons in ’t leven,
nu zijn we allen sterfelijk;
daarvan worden we niet ontheven,
dat ligt, Heer, niet in ons bereik

zo eindigt eens het aardse leven,
dan volgt voor ons de eeuwigheid;
en dat staat in de Schrift beschreven:
er komt geen einde aan die tijd;

wij kunnen, Heer, dat niet bevatten
U hebt “de eeuw in ’t hart gelegd “,
wij kunnen ’t niet op waarde schatten
wat U daar in Uw Woord ons zegt;

want daar spreekt U van eeuwig leven:
die eeuwigheid ligt in ons hart;
dat was, wat U ons wilde geven,
zo was de schepping bij haar start

wij zullen Heere, eeuwig leven,
dat geldt voor na de aardse tijd;
Heer, wil ons dan Uw gratie geven
in d’ aardse tijd, voor d’ eeuwigheid

dat wij hier voor U mogen leven;
dan komen wij, Heer, er mee klaar:
leven bij U, zult U ons geven,
o Heere, maak dat aan ons waar!

bij Prediker 3, vers 11