daar, in het noorden van het sieraadland,
niet eens zover van ’t Kinnereth vandaan,
hier ligt, een beetje aan de rechterhand,
de Taborberg, waarheen we willen gaan

hier, op die berg, daar heeft de Heer gestaan,
en Zijn gezicht, dat straalde als de zon;
de drie discipelen, zij zagen ’t aan
hoe onze Heer verheerlijkt worden kon

in glorie was Hij daar, der Heren Heer,
met Mozes en Elia was Hij daar;
zij spraken er, de Tabor zag die keer
en hoorde, wat geschieden zou, dat naar

Jerusalem Zijn schreden zouden gaan,
om daar, voor ons, op Golgotha te zijn,
na in Jerusalem terecht te staan;
Zijn aardse leven eindigde in pijn

straks komt Hij weer, en hoe zal dat dan gaan:
de machthebbers van toen, die zijn er bij,
in Zijn gericht zullen zij allen staan
en dat wordt: schuldig, en: ga weg van Mij

wij weten, Heer, wat ook de Tabor zag
dat U die weg voor ons hebt willen gaan:
leid ons nu naar Uw Grote Gloriedag,
zodat wij eeuwig voor U mogen staan

bij Mattheüs 17; Marcus 9; Lucas 9