I.

Heer, mijn Heer,
mijn woorden
strekken zich
naar u uit.

Heer, mijn God,
ik laat mij vallen
in uw armen.
Mijn roepen
verslaat
zwaartekracht,
draait
natuurwetten
om
Ik bid en
val omhoog.

II.

Heer, mijn God,
ik graaf met
woorden naar
levend water;
ploeter naar
de bron.

Heer, mijn Heer,
wanneer mijn woorden
moe worden
en verslappen,
ik diep in mijn
zelfgegraven kuil ben,
stort dan
uw hemelregen
op mij neer.

(bij Handelingen 16: 25a/Tegen middernacht hebben Paulus en Silas in hun gebed Gods lof gezongen...)