Heere, ik overzie de jaren
die ik van U gekregen had,
ik tel ze nu, en zie, dat waren
er twee en tachtig op mijn pad
tot nu toe; en wellicht, Heer, komen
er in Uw gunst nog jaren bij,
maar ook de einder kent haar zomen
en dat ’t zo is, geldt ook voor mij

mijn jaren, waar zijn ze gebleven
en waaraan zijn ze op gegaan;
Heere, ik moet U antwoord geven,
als ik straks voor U kom te staan:
ik denk daar aan met vrees en beven;
ik heb vaak aan mijzelf gedacht,
vooruit te komen was mijn streven,
ik werkte daar voor dag en nacht

Heer, was dat woek’ren met talenten?,
is dat voldoen aan Uw opdracht,
en bracht die inzet dan de renten
die U, Heer, van mij hebt verwacht?,
de tienden heb ik wel gegeven,
en negentig bleven voor mij;
zo was het in mijn aardse leven,
die jaren gingen zo voorbij

die waren alle tijdgebonden,
de eeuwigheid, die komt er aan;
ik wil niet worden weggezonden
maar eeuwig, Heere, voor U staan;
ik vraag U, Heere, leid mijn leven,
laat mij geen eigen wegen gaan;
want wat ik doe, wordt opgeschreven
in ’t boek dat U zult openslaan

aan ’t einde van mijn aardse leven;
dan ziet U, wat ik heb gedaan;
wil mijn tekorten mij vergeven,
Heer, maak met mij een effen baan;
en nu, ik overzie de jaren
die ik van U gekregen had:
Heer, wil mij in Uw gunst bewaren,
en houd mij op het smalle pad

in alle jaren die nog komen,
hoeveel ’t er zijn, weet U alleen;
want ook de einder kent haar zomen,
het geldt voor mij, voor iedereen;
mijn tijden, Heer, zijn in Uw handen,
en als ik ga door de Jordaan,
laat mij dan veilig bij U landen
en eeuwig voor U mogen staan