De stal is leeg en klokken luiden niet;
geen herders waken eenzaam in de donkere nachten.
Er is geen enkele wijze die een lichtflits ziet,
en ’t schijnt dat nergens iemand zoiets zou verwachten.
 
In restaurants ziet men nu druk vertier,
de mensen maken overal hun dwaze grappen.
Zou iemand vragen: “Is de Zoon van God ook hier ?”
dan klonk er hoongelach van dronkenlappen.
 
Op aarde zoeken wij geen Koningskind
dat op een ezelsveulen binnen komt gereden.
En mededogen dat de kinderen mint,
behoort sinds wij de bom bezitten, tot ’t verleden.
……………………………………………………………………………
De stal is leeg en klokken luiden niet.
De mens viert enkel feest om er zichzelf te laven.
Maar God, die door de eeuwen heen Zijn schepping ziet,
blijft komen door Zijn Geest: “In mensen welbehagen!”