hij was de zoon van Saul, de eerste koning
die over Israël was aangesteld;
het land, dat diende wel tot hun bewoning
maar vrede was er niet, er was geweld

de Filistijnen waren overmachtig,
zij hadden strijdwagens, zij waren sterk,
hun wapens en hun legers waren krachtig,
en oorlog voeren, was hun daag’lijks werk

toen kwam daar, in het dal der terebinten,
hun kampvechter, de grote Goliath,
die elke dag, reeds bij de morgentinten
de God van Israël daar had getart

dat was voorbij, toen David hem kon treffen
en met een slingersteen hem ging verslaan ,
en voor de Filistijnen het beseffen,
was het met Goliath voorgoed gedaan

de kroonprins Jonathan zag het gebeuren,
hij was aanwezig bij dat tweegevecht;
hij zag, hoe David steentjes liep te keuren,
en met een zwaard die strijd toen heeft beslecht

David en Jonathan, zij werden broeders,
ook trouwde David met diens zus Michal;
zij werden samen Israëls behoeders:
de Filistijnen vreesden hen vooral

maar bij Gilboa ging het toen niet goed,
Saul en zijn zonen kwamen daar te vallen;
zij gaven, voor hun land en volk, hun bloed,
met heldenmoed, zij  sneuvelden daar allen

en zo leeft Jonathan ook bij ons voort:
een dapper man, zo staat hij ons voor ogen,
met alle eer voor God; zoals het hoort;
zo is hij door het leven heen getogen

bij 1 Samuël 17 en 31