Ik vernam zojuist dat mijn kleine teen gebroken is.
Ik zit rustig te wachten of dat op gips uitdraait.
Ik zie ook andere mensen in die wachtkamer.
Ik voel, God dankbaar, geen pijn meer.
 
Ik zit rustig te wachten of het op gips uitdraait.
Ik geloof dat Jezus me de rust geeft die ik voel.
Ik voel, God dankbaar, geen pijn meer.
Ik maak me geen zorgen, wacht rustig af.
 
Ik geloof dat Jezus me de rust geeft die ik voel.
Ik praat wat met de geloofsgenote die naast me zit.
Ik maak me geen zorgen, wacht rustig af.
Het voelt fijn om geen zorgen te hebben.
 
Ik praat wat met de geloofsgenote die naast me zit.
Ik ben blij dat ik over die rust kan spreken.
Het voelt fijn om geen zorgen te hebben.
Die andere mensen zijn misschien niet zorgeloos.
 
Ik ben blij dat ik over die rust kan spreken.
Ik zie ook andere mensen in die wachtkamer.
Die andere mensen zijn misschien niet zorgeloos.
Ik vernam zojuist dat mijn kleine teen gebroken is.
 
Matthéüs 6:26 | Lucas 12:24