Als de oktoberwind
zijn stervenslied zingt
langs bomen en hagen
zuchtend en klagend
rukkend aan takken en blaren...
- keert soms kermend terug
om wat hij aan twijgen
zaden en vruchten
schielijk vergeten had.

Hij raast en hij tiert
schuin over landen en velden
scheert langs bossen en dreven
om hetgeen wat De Schepper
met lentelicht en zomerzon
als een paradijs had gesierd.

- Ook jij, zo'n schattig ding
en niet eens voorbereid
ons houden en smeken ten spijt...

Meedogenloos en laf
sleurt hij alles mee in zijn graf
hij voelt zich machtig en groot
en kent geen genade
hij is als de adem van de dood.